
Jurisprudentie
BB5045
Datum uitspraak2007-04-24
Datum gepubliceerd2007-10-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersK06/1804
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersK06/1804
Statusgepubliceerd
Indicatie
Klacht ex artikel 12 Sv. klacht gericht tegen diverse artsen en instanties.
Voor zover klager heeft bedoeld te klagen over later gepleegde valsheid in geschrifte c.q. het opzettelijk verstrekken van onjuiste gegevens, beweerdelijk gepleegd door diverse artsen en/of hulpverleners van het ziekenhuis, alsmede de Inspectie voor de Gezondheidszorg, is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat voor enig door beklaagden opzettelijk gepleegd strafbaar feit. Voorts mag naar het oordeel van het hof niet verwacht worden dat verder onderzoek nadere aanwijzingen zal opleveren.
Uitspraak
K06/1804
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Beschikking van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 24 april 2007 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van:
(klager),
optredend als vertegenwoordiger van zijn zoon (X),
wonende te Brunssum,
hierna te noemen: klager,
te dezer zake bijgestaan door zijn gemachtigde, B. Tijssen, kantoorhoudende te Bemmel,
over de beslissing van de officier van justitie te Maastricht tot het niet vervolgen van:
(beklaagde 1)
en
(beklaagde 2)
en
(beklaagde 3)
en
(beklaagde 4),
hierna te noemen: beklaagden,
wegens diverse strafbare feiten.
De feitelijke gang van zaken.
Op 28 januari 2005 heeft klager aangifte gedaan van diverse strafbare feiten, beweerdelijk jegens klager, althans zijn zoon gepleegd door beklaagden.
Op 31 juli 2006 is door de officier van justitie aan klager bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd omdat zij juridisch gezien onvoldoende in handen heeft om tot vervolging over te gaan.
Hierop is namens klager bij schrijven van 2 november 2006 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 6 november 2006, met het verzoek de vervolging te bevelen.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 18 januari 2007 het hof geraden het beklag af te wijzen.
Op 27 maart 2007 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klager en zijn gemachtigde.
De advocaat-generaal heeft verklaard te persisteren bij het schriftelijk verslag.
De beoordeling.
Op 31 oktober 1993 is (X) zwaar mishandeld, waarna hij werd overgebracht naar (het ziekenhuis alwaar beklaagde 1 aan verbonden is). Daar werd geconstateerd, dat hij neusletsel had en diverse verwondingen in het aangezicht. Na behandeling werd (X) naar huis gestuurd. Toen zijn situatie verslechterde, is de volgende dag de huisarts (beklaagde 2) langs geweest. Hij dacht dat (X) mogelijk een zware hersenschudding had. Op 2 november 1993 is (X) per ambulance naar het ziekenhuis vervoerd, waar werd vastgesteld dat zich een hersenvliesontsteking had ontwikkeld. (X) is hiervan invalide geworden.
Door de Inspectie voor de Gezondheidszorg is uitgebreid onderzoek gepleegd en uiteindelijk gerapporteerd dat er in 1993 niet is gehandeld in strijd met destijds geldende protocollen. Wel is er geconstateerd dat zaken destijds beter hadden gekund. Evenwel, de eindconclusie luidde: “Het is de vraag of de gevolgen van dit ernstige trauma, door het patient’s delay, te voorkomen waren geweest als het beleid anders was geweest. In het algemeen kan gesteld worden dat de kansen voor patiënt bij een ziekenhuisopname op 31-10-1993 beter waren geweest, maar het blijft de vraag of de ernstige gevolgen daardoor beperkter waren geweest.”
Klager, optredend als gemachtigde van (X), stelt dat beklaagden zich aan diverse strafbare feiten hebben schuldig gemaakt.
1. (beklaagde 1)
Volgens klager hebben (beklaagde 1), verbonden aan (het ziekenhuis alwaar beklaagde 1 aan verbonden is), zich schuldig gemaakt aan (zware) mishandeling (gepleegd in ambt of beroep) c.q. verlating van hulpbehoevenden door (X) op 31 oktober 1993 naar huis te sturen en medische fouten te maken, als gevolg waarvan hij hersenvliesontsteking heeft opgelopen.
Klager stelt voorts, naar het hof begrijpt, dat diverse van deze artsen en/of hulpverleners zich schuldig hebben gemaakt aan valsheid in geschrifte c.q. het opzettelijk verstrekken van onjuiste gegevens door de Inspectie onvolledig of onjuist te informeren.
2. (beklaagde 2)
Volgens klager heeft (beklaagde 2) te lang op zich laten wachten toen hem gevraagd werd langs te komen en heeft hij voorts de verkeerde diagnose gesteld, zich aldus, naar het hof begrijpt, schuldig makend aan (zware) mishandeling (gepleegd in ambt of beroep) c.q. verlating van hulpbehoevenden.
3. (beklaagde 3)
Volgens klager heeft (beklaagde 3) zich schuldig gemaakt aan, naar het hof begrijpt, valsheid in geschrifte c.q. verstrekking onjuiste gegevens door op 1 februari 1994 – zonder voldoende onderzoek, zo is naderhand door het medisch Centraal Tuchtcollege geoordeeld – ten behoeve van het Openbaar Ministerie te rapporteren over de medische situatie van (X). Voorts stelt klager dat (beklaagde 3) zich ten onrechte heeft gepresenteerd als forensisch geneeskundige.
4. (beklaagde 4)
Klager stelt dat (beklaagde 4) zich heeft bezondigd aan, naar het hof begrijpt, valsheid in geschrifte c.q. het opzettelijk verstrekken van onjuiste gegevens. Klager stelt dat zulks blijkt uit hetgeen de Nationale Ombudsman over het handelen van (beklaagde 4) heeft geoordeeld. De Nationale Ombudsman heeft het handelen van (beklaagde 4) onbehoorlijk geacht op een procedureel punt, te weten het niet horen van personen die niet meer werkzaam waren voor het ziekenhuis.
Het hof merkt allereerst op dat goed voorstelbaar is, dat het gebeurde en de nasleep ervan tot groot verdriet en frustratie bij klager heeft geleid. Evenwel kan het hof, het dossier gelezen en klager gehoord hebbende, niet komen tot de conclusie dat het beklag gegrond dient te worden verklaard. Hiertoe overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt vast dat, nu het merendeel van de beweerde strafbare feiten is gepleegd in de periode tussen 31 oktober 1993 en begin 1994, althans langer dan twaalf jaren geleden, en het recht op vervolging terzake deze feiten op grond van artikel 70 Wetboek van Strafrecht na maximaal twaalf jaren verjaart, klager ten aanzien van die feiten niet kan worden ontvangen in zijn beklag.
Het vorenstaande houdt in dat klager niet-ontvankelijk is, voor zover zijn beklag betrekking heeft op door de (beklaagden 2 en 3) beweerdelijk gepleegde feiten. Voorts is klager niet-ontvankelijk voor zover zijn beklag betrekking heeft op beweerdelijk gepleegde (zware) mishandeling (gepleegd in ambt of beroep) c.q. verlating van hulpbehoevenden door (beklaagde 1).
Voor zover klager heeft bedoeld te klagen over later gepleegde valsheid in geschrifte c.q. het opzettelijk verstrekken van onjuiste gegevens, beweerdelijk gepleegd door (beklaagde 1), alsmede (beklaagde 4), is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat voor enig door beklaagden opzettelijk gepleegd strafbaar feit. Voorts mag naar het oordeel van het hof niet verwacht worden dat verder onderzoek nadere aanwijzingen zal opleveren.
Gelet op het vorenstaande dient het beklag te worden afgewezen.
Ten overvloede wenst het hof op te merken dat, ook indien niet diverse van de beweerdelijk gepleegde strafbare feiten door verjaring zouden zijn getroffen, het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat om beklaagden met het door klager gewenste resultaat te vervolgen.
De beslissing.
Het hof verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beklag en wijst op die grond het beklag af, althans het hof wijst het beklag af, één en ander zoals hiervoor overwogen.
Aldus gegeven door
mr. P.A.M. Hendriks, als voorzitter,
mrs. D. van Kralingen en C. de Bruijne, als raadsheer,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Gras, als griffier.
op 24 april 2007.
Mr. De Bruijne is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.